Johanna loopt langs de zee
Johanna loopt langs de zee. Het is juli en vakantie. Een uitzonderlijke regendag tussen een hele rits stralende zonnedagen. Iemand zegt dat ze weldra dertien jaar wordt, een tiener dus. Ze loopt rechtop, hoog op haar lange hazelbruine benen, stulpt haar lippen en zegt:“Weet ge, eigenlijk wil ik geen dertien worden” Tevergeefs proberen we aan die woorden duiding te geven. Was het een onbewust vermoeden van wat haar overkomen kon? Of was het veeleer dat Johanna wist dat de puberteit er aankwam. Ze ervaarde die in en rond haar. Die puberteit zou haar op nieuwe, ongekende wegen sturen. Ze draalde nog even op de drempel van een ingrijpend proces.
Johanna brak geen harten, ze heelde ze alleen maar. Ze keek met wakkere, aandachtige ogen naar de wereld. Naar de mensen afzonderlijk. Met een wijsheid en intuïtie die men zelden ontmoet, peilde ze naar hun vreugde, hun wensen, hun verdriet.
Ze sloeg haar sterke armen om je heen wanneer ze wist dat iets niet ging. Intussen keek ze al rond voor hoeveel mensen ze de tafel kon dekken en ging nadien op zoek naar een pull voor wie kou had. Ze vond ook die pull. Tot zijn ergernis desnoods die van Hendrik.
Johanna wist al heel jong hoe je mensen kan omringen met warmte, gastvrijheid, met eten en drinken. Dat je nooit alleen kan feesten. Ze begaf zich zonder dralen aan de voorbereidingen. Ze bakte chocoladetaart. In dubbele porties. En stelde dan consequent voor om vrienden uit te nodigen. “Laat ons barbecuen”. Ze had thuis vroeg geleerd dat witte wijn koel moet staan. Onopvallend observeerde Johanna gedragingen en trok daar haar conclusies uit. Ze liet zich daarbij niet beïnvloeden door enig gemoraliseer van buitenuit. Ze oordeelde wat juist en niet juist, passend of niet passend was. Ze deed dat met groot erbarmen en inlevingsvermogen. Ze hield daarbij rekening met de onvolkomenheden en zwakheden van de anderen. Ze was in staat om met adequaat woordgebruik haar mening over al dat feilbaar menselijk gedoe te uiten. Luidkeels of stil discreet. Naargelang het uitkwam. Dan werd haar blik intens, haar lichaam gespannen. Ze sprak zelfzeker, af en toe toch peinzend en weifelend. “Weet ge mama………”.
“Je moet een beetje listig zijn”: ze moest er zelf om lachen, ze vond het woord te hard, te negatief. Maar ze kende wel de sterkte van die bijbelse eigenschap . Wie hard roept wordt gehoord, maar niet altijd verhoord. ”Je moet nooit roepen als je zin in iets hebt, “ zei ze. “Je krijgt het dan meestal wel zo, juist omdat je helemaal niet zeurt.” Als je de moeite doet om de drank in te schenken, dan kan je zelf gul meedrinken. Wat ze dan ook deed.
Johanna had weet van zoveel dingen. Steven beseft dat je voor zoveel bij haar terecht kon. Is er nog choco? Ze wist het. Wanneer komt papa thuis? Johanna wist het.
Ze kende ook de maat van de dingen: ze werd verlegen als je haar te veel wou verwennen. Soms bedisselend, meestal genereus als het de anderen betrof, nam ze deel aan de gang van het huishouden: “Mama, moet dat wel allemaal? Zo veel!”
Mooie, vrolijke, gekke Johanna. Altijd eerst aan de telefoon: “Met Johanna”: en er hingen prettige dingen in de lucht. Oplossing van problemen. Kon ze het zelf niet aan, dan ging ze op zoek naar de huisgenoten.
Papa’s grote dochter, zijn bondgenote. Praktisch als ze was en verliefd op alle leven, ging ze met hem mee om kippen te kiezen. Ze trok zijn boot en genoot van het water. Hij noemde haar “mijn toffe dochter”.
Katriens kind: dochter en vriendin voor het leven, zoals haar mama het steeds herhaalde.
Zus van Hendrik en Steven, midden tussen hen in. Scoutsmeisje met heel haar hart, schoolmeisje, ijverig zoekend naar haar plaats in de grote school. Trompetgeschal, verkleedpartijen voor de kleintjes, ijverige kookster, kersttafels dekkend met kaarsen en kleuren.
Onbesuisd, neen, onbevangen het leven in. Wat vonden we je lief.
Mit, oma van Johanna
Zomer 2003